Robjé Logo

Korte verhalen

Hoeveel verveling kan een mens aan? Waar ligt de ‘uiterste sleurgrens’…? Dat de muren van mijn kamer in het Zorgcentrum vaak op mij af komen is eigenlijk een understatement. Min of meer zit ik in een ‘dode hoek’. Als verveling, sleur en uitzichtloze routine konden vliegen, dan woonde ik op een luchthaven. Dit helpt; ik doe een week over twintig regels tekst. Het helpt niet, maar ik vloek. Ik besta, maar ik leef niet. Zitten zonder veroordeling is het. Geen misdrijf of overtreding gepleegd, maar wel levenslang. Ik kies één van mijn ‘playlists’ op Spotify en zet de versterker wat harder. Een paar minuten later dreunt Armin Van Buuren wat agressief door het kloppen op de deur heen. Koffie. Vanzelfsprekend met een koekje. Waarvoor ik maar eens vriendelijk bedank, want ik heb nog een stuk chocola. Niet zo verstandig voor een man van 66 met Diabetes, maar ik ben het punt van voorzichtigheid al een tijdje voorbij. “Wat heeft u leuke muziek” zegt de vrijwilliger. Ik gok brutaal en hardop dat ze van Dance houdt en 25 is. Ik zit er twee jaar naast, maar haar naam weet ik nog wel. Dat vindt ze knap, maar ik heb nou eenmaal een zwak voor vrouwelijk schoon van Mediterraanse komaf. “Bent u écht wijkagent van de politie geweest?” Ze ziet de poster aan de muur en zegt dat nauwelijks te kunnen geloven, want ik ben volgens haar niet streng en onaardig genoeg. Bovendien zijn de meeste politiemensen in haar beleving arrogant en antisociaal. Oei! Deze dame bladert door het Woordenboek Nederlandse Taal en is blijkbaar ook nog eens goed geïntegreerd. Maar ik bestrijd haar opvatting. Grotendeels. Want de gemiddelde (jonge) nieuwe politiemens is volgens mij snel, zakelijk, resultaatgericht en vooral repressief. Ayla kijkt mij fronsend aan en zegt het met mij eens te zijn. “Gaat u nog iets leuks doen vandaag?” Merkwaardig. De schoonmaakster, de fysiotherapeut, de vrijwilliger in het restaurant, de dame bij de receptie, de zorgmedewerkers, allemaal stellen ze mij regelmatig diezelfde vraag. Meestal zeg ik dan: “hetzelfde als morgen. En volgende week maandag. Of volgende maand dinsdag”.

Niets is meer wat het lijkt. Ten gevolge van robuuste verveling zie ik o.a. op Facebook tientallen korte filmpjes voorbij komen. De meeste zijn schokkend, leuk bedoeld en niet zelden spectaculair. Maar steeds vaker haak ik steeds eerder af. Werkelijk zo’n 80 procent van de video’s blijkt onzinnig, fysiek onmogelijk of onwerkelijk dramatisch. Al vrij snel kan zelfs een kind zien dat de beelden met behulp van (of door) AI (kunstmatige intelligentie) zijn gevormd en geschapen. Geknutseld of gefröbeld dus. Peuters, die door een gorilla worden getroost, schepen die plotseling in de golven verdwijnen, verkeersvliegtuigen die worden gelanceerd vanaf een vliegdekschip, politiemensen die wildplassen, botsende treinen en ontploffende huizen. Terwijl intelligentie kunstmatig wordt, blijven dom en onnozel authentiek. Welke minkukels en drop-outs maken deze kolder? En waarom? Ik denk somber en pessimistisch als ik anticipeer dat de tijd van video-bewijs achter ons ligt (ik blijf politieagent).

Verkiezingen. Misschien ligt het aan mij (en mijn overgevoeligheid ten aanzien van beeld en geluid) maar de afgelopen weken kwamen het geneuzel, de liegpraat, het gedraai en het moddergooien van Wilders, Timmermans, Jetten, Yesilgöz, Van der Plas, Bontenbal, Ouwehand, Vos, Stoffer, Bikker, Dassen en Eerdmans mij de neus uit. Op de nationale en commerciële televisie waren er de dagelijkse praatshows, debatten, kwisjes en wervend bedoelde filmpjes. Zelfs A.I. deed zijn (discutabele) intrede met onsmakelijke beelden. Op de radio vrijwel eindeloos herhalende reclamespotjes en interviews door nauwelijks ter zake kundige discjockeys, presentatoren en popi-jopies. Over het klimaat, de Zorg, het woningen-tekort, de asielzoekers en onze veiligheid. De procenten denderden door de luidsprekers, evenals de miljarden, de miljoenen en de goede voornemens. Om nog maar te zwijgen van het legertje beroepsduiders die in de vele talkshows gingen uitleggen wie er in hun ogen gewonnen had. Gevolgd door ‘sensationele‘ peilingen en dito voorspellingen. Na woensdag is het allemaal voorbij. Maar dan verschijnt er na korte tijd waarschijnlijk eerst weer een soort Remkes die gaat verkennen. Na de verkenner komt er een klein peloton informateurs en daarna een formateur. Wedden dat dit circus elke avond meerdere voorstellingen op de televisie veroorzaakt? Ik ga nog een keer de Kieswijzer doen. Ik geef het toe; ik ben wat ontstemd.

Stress syndroom? “U mag met spoed…”. Bijna magische woorden van de centralist in de meldkamer van de politie. Het betekende dat we met zwaailicht en sirene naar het incident mochten. Deze woorden veranderden in de loop der jaren in “u heeft toestemming”. Tijdens mijn eerste jaren bij de surveillancedienst van de politie gebeurde dat gemiddeld drie of vier keer per maand. Fantastisch om alle rijvaardigheden uit de VRO (Voortgezette Rij Opleiding) in de praktijk te doen. Zigzaggend door het verkeer, rode verkeerslichten negerend, de toegestane maximum snelheid overschrijden en razendsnel de kortste route naar het incident bepalen. Een uitslaande brand, een auto te water, een ernstige aanrijding, een reanimatie, een dodelijk bedrijfsongeval of een collega in nood. Ja, tientallen keren gedaan. Niet vreemd dat je na een paar jaar uitstekend de weg wist in de hele gemeente. Dankzij de navigatiesystemen in politiewagens is die plaatselijke bekendheid bij veel (jonge) politiemensen volgens mij behoorlijk gereduceerd. Het zorgcentrum, waar ik nu mijn dagen slijt, is gevestigd nabij een druk kruispunt. Ik denk één van de meest intense van Apeldoorn. De Jachtlaan, de Loolaan, de Zwolseweg en de Amersfoortseweg (doorgaans noemden we bij de politie deze kruising van wegen De Naald, naar het gedenkteken daar). Ze zijn op doordeweekse dagen goed voor duizenden auto’s per uur. En zo’n dertig tweetonige sirenes per etmaal. Het zijn er godsamme opvallend veel. Bij heftige voorvallen worden blijkbaar meerdere eenheden ingezet. Ik weet het vrijwel zeker: waar wij dertig jaar geleden met twee agenten gewapend met status, een grote mond en een notitieboekje kwamen optreden, worden er nu al gauw zes ingezet. Toen ik hier nog maar net woonde zorgden de sirenes op de kruising af en toe voor weemoed en nostalgische gedachten en soms zelfs tranen in m’n ogen. Die emoties worden ten gevolge van de MS snel bereikt en de eerste jaren na m’n pensioen vond ik voorbij scheurende politieauto’s sowieso al enigszins confronterend. Een soort ‘PTSS-light’.

Pincode verkeerd. Ik begrijp er niks van. De scanner blokkeert en ik moet het ding opnieuw activeren. Ik krijg twee keer een lange cijfercode. Mijn arm wil bijna niet naar het beeldscherm, maar het lukt. Maar de scanner wordt echter niet ‘actief’ en werkt dus niet. Bellen met de helpdesk van ING. Na wat Google en diep zuchten blijkt dat ik voor het telefoonnummer eerst moet zijn ingelogd. Met de scanner. Mozeskriebel. Ik besluit om dan maar het ‘noodnummer’ van de bank te bellen. Eigenlijk bedoeld om een verloren pasje, diefstal of fraude te melden, maar na een sloom en uitgebreid keuzemenu kies ik “8 om een medewerker te spreken”. Na drie kwartier zijn alle mensen daar nog steeds druk en niet beschikbaar en hang ik op. De koffie is gearriveerd en vreemd genoeg nuttig ik die warm. Volgens mijn Antilliaanse vriend hoort koffie te lijken op een echte man: bruin, sterk en heet. Na een uurtje probeer ik het nog eens. En na twintig minuten en circa vijftig keer de mededeling “Al onze medewerkers zijn in gesprek. U wordt zo spoedig mogelijk geholpen” neemt een vriendelijke mevrouw op. Ze vertelt mij dat het telefoonnummer is bedoeld om verlies, diefstal of fraude te melden, maar ze verbindt mij toch door met de ING Helpdesk. Na slechts tien minuten vloeken krijg ik een andere vriendelijke medewerkster aan de lijn. Ter controle moet ik nog even mijn naam, rekeningnummer, pasnummer, geldigheidsdatum van de bankpas, geboortedatum en woonadres geven. Ze helpt mij op zich prima, maar een cijfercode die ter verificatie wordt verstuurd gaat naar mijn oude telefoonnummer. Zij vertelt mij vervolgens dat ik mij moet melden bij een ING Servicepunt, teneinde het nummer te wijzigen. Ik protesteer en werp op dat ik rolstoelgebonden ben en dat zo’n reisje mij veel moeite kost. Dat is volgens haar ‘vervelend‘ en ze gaat voor een oplossing even overleggen met een collega. Die gaat blijkbaar eerst even voor een grote boodschap naar de wc en pas tien minuten later wordt besloten dat ik een brief krijg en mijn gegevens kan wijzigen. Dit formulier moet ik retourneren. Zoekt u nog een bank? Ik zou de ING negeren.

Vorige week de Eerste Prijs bij de Loohof Bingo in het Zorgcentrum: een extra douche. En daarna een champagne-ontbijt op de kamer, met warme croissants, een broodje gesmolten kaas, versgeperst sinaasappelsap, een kom gesneden fruit en sterke koffie. Ik mocht van de evenementen-commissie twee verzorgers (m/v) kiezen, die bij het ontbijt gezellig aanschoven. Ik koos voor Janneke en Annette (zuster Jan & An), twee enthousiaste, soms wat drukke, maar lieve meiden. Beetje jammer, dat het eetfeest om 09.00u alweer voorbij was. Maar ja, de dames moesten weer aan de slag met blaas-spoelen, klysma’s, medicijnen, poepluiers, voorraadbeheer, steunkousen, administratie, bedden opmaken, katheters wisselen en andere bewoners wassen of douchen. Vrolijk en goedgemutst, ondanks zeurende of enigszins vervelende of verwarde bewoners die zich al of niet terecht zorgen maken over hun medicatie. Straks even inschrijven voor de Slimste Mens. Benieuwd welke bewoners meedoen en welke prijzen er zijn te winnen. -------------------------------------------------------------------------------------------------------------------- De volgende keer een tekst die wél realistisch is en over mijn alledaagse werkelijkheid gaat. Hoewel hier alleen de Bingo, de douche, de Slimste Mens en het luxe ontbijt door mij zijn verzonnen. De twee dames zijn namelijk échte toppers en hun werkzaamheden bewegen mij tot diep respect.

15 augustus vandaag. Een datum die ik nooit meer zal vergeten. In 1977 haalde ik samen met zo’n veertig andere bleekneuzen mijn uniform van de marine op in het ‘plunjemagazijn’ in Den Helder. Ik weet nog hoe het daar rook. Ik weet ook nog, dat we alles in twee ‘plunjezakken’ moesten pakken, die daarna bijna niet meer te tillen waren. Op deze dingen was met een stift je marine-nummer geschreven, dat je uit je hoofd moest leren. Ik ben 31857 ook nooit meer vergeten. Het stond in de kraag van je werkpak, in je pet, in je ‘daags blauw’ (nette pak) en verder op alles wat je aan persoonlijke bezittingen in het plunjemagazijn kreeg. Een paar dagen later voor de eerste keer exercitie. Marcheren op het enorme plein tussen legeringsgebouwen, eetzaal en pieren in de haven. Eerst naar de kelder van het gebouw Mantelmeeuw, waar iedereen een FAL (automatisch geweer) kreeg. Ineens voelde je je machtig, belangrijk en gevaarlijk. “Voorwaarts Mars!” schreeuwde de korporaal. Wij keken stiekem naar de echte wereld van fregatten die afmeren, landende helikopters, sleepboten die een mijnenveger helpen en mariniers die in een rubberboot door de haven scheuren. Achtenveertig jaar later is de wereld zodanig klein geworden, dat er tijdens de lunch veel aandacht en ‘deskundig’ commentaar is voor enkele medewerkers van de gemeente, die voor het verpleeghuis een tak van een boom zagen. De hoogwerker, die ze geparkeerd hebben op het fietspad, staat volgens mijn buurvrouw gevaarlijk en de knul in het bakje van de hoogwerker moet een helm op. De wereld is klein geworden.

“Alles goed?” vraagt de knul, die mijn kamer komt schoon maken. Of eigenlijk: hij vraagt het niet, maar hij zegt het. Een ‘binnenkomer’ zoals je ze vaak hoort. Een Deuropener. Als ik antwoord dat mijn aanwezigheid hier impliceert dat met mij niet alles goed is, vindt hij die zin volgens mij al te ingewikkeld en grijpt hij een stofdoek en gaat zwijgend aan het werk. “Nee” zeg ik, “met mij is niet alles goed. Maar ach, Tsjernobyl is erger”. Blijkbaar maak ik hem aandachtig, want hij zegt geen idee te hebben over welke ziekte ik praat. Ik vertel over de ramp in 1986 met de kerncentrale daar en dat ik de vele dodelijke slachtoffers van de radio-actieve straling bedoel. Van Tsjernobyl heeft hij nog nooit gehoord en kerncentrales zijn er volgens hem alleen in Amerika. Weer ga ik ernstig twijfelen aan de algemene ontwikkeling van jonge mensen. Maar ach, 1986 is voor hem zo ongeveer pre-historisch. Beetje gemeen van mij, maar ik vraag hem of hij gelooft in zeemeerminnen. Hij komt niet verder dan de Noordzee en het Dolfinarium in Harderwijk, dus mijn pessimisme en lachspieren vechten om voorrang. Vanmorgen lekker ontbijt in het restaurant van het verpleeghuis. Behalve mijn bijna rituele cracker met smeerkaas ook een bakje gesneden fruit. Ananas, mango, banaan, druiven, meloen en aardbeien. Het is hier zo slecht nog niet. En de koffie wordt geserveerd door Maryam, die aanschuift en gezellig meedoet met een kop thee. Ik geloof, dat ik haar heel lief en aardig vind.

Nog steeds pijn in m’n kont, als na een uurtje of vier mijn inmiddels vrijwel spierloze achterwerk gaat jeuken en het voelt of ik op een onderbroek zit die is dubbelgevouwen. Ik reken uit dat ik inmiddels een jaar of zes rolstoelgebonden ben. Zo’n drie jaar geleden kon ik met steun van een stevige tafel nog één minuut staan. Twee jaar geleden kon ik mij nog zelfstandig uit de rolstoel wurmen en op het bed gaan zitten. Het is godverdomme pijlsnel bergafwaarts gegaan. Van actieve- naar passieve lift was maar enkele maanden. Ik herinner mij dat ik als vrolijke noot aan tafel kwam bij hulpeloze, oude of ernstig zieke mensen. Nu word ik soms sarcastisch en licht depressief als ik word geholpen door vrijwilligers en vakantie-krachten omdat ik bestek niet meer kan vasthouden. Laat staan een glas water. Ik heb de kracht en motoriek van een regenworm. Na de lunch ‘vlucht’ ik naar een luxe ligstoel om mijn zitvlak te ontlasten. Ik val er regelmatig in slaap. Vanmiddag ook. De alarmzender had ik vast, maar ik werd wakker toen het ding op de grond viel. Shit!!! Hulpeloos tot 17.00 uur, als de verpleging met de medicatie komt. Paniekerig kijk ik naar de katheterzak, die al voor de helft vol is. Dat red ik nooit tot vijf uur. Ik hoor stemmen op de gang en ga om hulp schreeuwen. Verduveld, de deur gaat open en twee lacherige verzorgsters rapen mijn alarmknopje op. Mazzel. Heb ik dat ook een keer.

Een van de (erg jonge) vrijwilligers in het verpleeghuis doet de koffieronde. Zelfs een stukje cake ontbreekt niet. Op mijn laptop een uitgebreide reportage van een wetenschapper, over de eerste landing op de maan, vandaag 56 jaar geleden. Inclusief foto van Neil Armstrong en de Apollo maanlander. De jongedame met de koffie ziet wat ik lees. “Gelooft u daarin?” zegt ze wat minzaam lachend. Dat is een soort wespensteek voor mij. Ik vertel dat het niet een kwestie is van geloof, maar begrip en een beetje technisch inzicht. Ik vertel dat er wereldwijd meer dan tienduizend wetenschappelijke ‘reviews’ over deze happening zijn geschreven, dat er bij de NASA 400.000 mensen aan dit project hebben gewerkt, dat er door alle zes landingen 382 kilo monsters en maanstenen zijn teruggebracht, dat radio-amateurs de communicatie op de maan hebben gehoord, dat universiteiten wereldwijd de stenen hebben onderzocht, dat diverse landen zoals (zelfs) Rusland de missies en de landingen hebben bevestigd en dat tientallen ‘tracking-stations’ wereldwijd de vluchten hebben gevolgd. “Het is dus geen geloof”, eindig ik mijn betoog. Een klein beetje aangeslagen schenkt ze mijn koffie in. Ze ziet mijn varende plaatsing bij de marine aan de muur hangen. Of ik op dat schip heb gevaren. “Gelooft u ook in zeemeerminnen?”. Ik antwoord ontkennend en ventileer dat deze waterdames alleen in sprookjes bestaan. Dat bestrijdt ze enthousiast. Als ze ook nog eens “groter als” en “hun hebben” in een zinnetje uitkraamt, weet ik het zeker: met de jeugd van tegenwoordig is wellicht niet veel mis, maar mijn generatie is niet bijster succesvol geweest ten aanzien van hun algemene ontwikkeling en vertellen over de feiten en bijzondere gebeurtenissen in de twintigste eeuw in het bijzonder.

Record gevestigd gisteren. Meestal heb ik een paar uur per etmaal stevige spasmen in het been (vaak links), maar het leek gisteren onophoudelijk. Stappenteller (download) op de telefoon gezet en op de knie gelegd. Het ding telt vervolgens zo’n 180 stappen (schokken dus) per vijf minuten. Al ruim drie uur spasmen in het been, dus meer dan zesduizend schokken. Onvoorstelbaar eigenlijk, dat ik dit volhou. Bijkomend is ook nog, dat er frequent zodanige hevige schokken zijn, dat mijn voet van de steun op rolstoel schiet en het been er naast gaat ‘bungelen’. Knettergek word ik ervan. Gelukkig worden de schokken afgewisseld met vreemde pijnscheuten in mijn knie en hamstrings. Die zijn min of meer te verminderen door de benen te strekken en ze een uurtje op bed te leggen. Zelf lukt mij dat niet, maar ik ga dan met de zitlift van de rolstoel zo hoog mogelijk zitten, rij naar het bed waarna de verpleging mijn krachteloze stelten op het bed legt. Ik word waarachtig nog lenig op mijn zesenzestigste. Nagenoeg volledig gesloopt, maar wel los in de gewrichten. Vanmorgen de verpleegkundige op visite. Mijn bloedwaarden zijn zodanig, dat ik ben toegetreden tot de elite-troepen van het Diabetes-korps. Ik had al MS, te hoge bloeddruk, verhoogde kans op embolie, bot-ontkalking (osteoporose), chronische lymfatische leukemie en nu ook nog suikerziekte. Volgens mij ben ik inmiddels hoofdsponsor van de Gelre-ziekenhuizen.

“Gaat u niet naar de barbecue?!” vraagt iemand van het verplegend personeel wat verbaasd. Ik leg uit dat ik desastreus slap ben (ik lijk gezond, maar voel mij ziek), dat het extreem warme weer mij volledig sloopt en dat ik niet of nauwelijks ‘klik’ met de meeste vleeseters bij zo’n grillfeest. De evenementencommissie van het tehuis organiseert frequent activiteiten zoals Bloemschikken, Bingo, Jeux De Boules, Tekenen of Klassieke Muziek. Het hoeft geen betoog dat ik mij niet zo thuis voel bij zulke partijtjes. Bovenal heb ik niet zo’n zin in prietpraat en het aanhoren van verhalen en geneuzel over kleinkinderen, het weer en de ziekten van overleden bewoners. Eén bewoonster praat bijna voortdurend over De Oorlog en het eten. Eigenlijk niet vreemd dat ik die ‘klik’ wel heb met veel verplegenden en de (relatief jonge) medewerkers en vakantiekrachten in het restaurant. Met Ike praat ik over de vakanties met zijn vrienden in Macedonië en Maryam is intelligent en begrijpt mijn simpele filosofie, woordgymnastiek en taalgrappen. Natasja vertelt over haar scheiding en Onno moet lachen om mijn marinebelevenissen en politieverhalen. Nee, voor mij vanavond crackers met smeerkaas en jam. En een schaaltje eiersalade. Van de barbecue.

Fijn. Een nieuwe rolstoel! Mijn oude begon gebrekkig te worden en een reparatie aan de motor zou zo’n tweeduizend euro kosten en de twee accu’s waren ook ‘op’. Even een proefritje naar de supermarkt en binnen drie minuten over het gladde asfalt bij de SPAR. Het ding vliegt bijna astronomisch snel over de weg en bij scherpe bochten is een veiligheidsgordel eigenlijk niet overbodig. Het apparaat kent vijf zogenoemde ’profielen’. Die met de joystick en het stuurkastje zijn te selecteren. Ik waan mij een soort Verstappen. Met enkele beperkingen, dat dan weer wel. Helaas heeft de stoel ook tekortkomingen…. Het vehikel heeft zes wielen maar de aandrijving is alleen actief op de middelste twee. En dat zorgt voor grote problemen bij een opritje of drempelhulp. De twee kleine voorwieltjes gaan de helling op en even later maken de middelste (grote) wielen geen contact meer met de ondergrond. Al twee keer heb ik bij een opritje naar de stoep stil gestaan. De taxi-bus uitrijden via de lift kan alleen met hulp van de chauffeur. Hetzelfde probleem heb ik bij de voordeur van een woning. Een minimale helling zorgt voor stagnatie. Wat een blunder van de fabrikant. Het andere gedoe betreft de stoel. In plaats van zitten, lig ik er soms in, wanneer de Zorg mij er met de lift niet goed in takelt. Typen op het toetsenbord van de laptop wordt dan heel lastig. Maandag maar weer bellen met de ergo-therapeut.

Nog niet zo heel lang geleden deed ik elke morgen de dagrapporten van de politie. Met inbraken, diefstallen, mishandelingen, burenruzies met geweld, verkeersongevallen, branden en verslavingsellende en nieuws uit de wijken. Foto’s van gezochte TBS-ers, gezochte auto’s en winkeldieven. Ik plakte er een leuk plaatje bij en vaak een spreuk, gedachte of overpeinzing. Twee jaar geleden (een paar maanden na mijn pensionering) verhuisd naar een snel kleiner wordende wereld van afhankelijkheid, lang wachten op de taxi-bus en vragen om hulp bij eenvoudige en alledaagse dingen. Supersnel (en dus kort) douchen op een brancard, schots en scheef aankleden, elke dag een luier, slordig scheren, gekke scheiding in het haar en steunkousen die knellen. Vrolijk en optimistisch doen in het restaurant (fijne morgen meneer Schaik!) en een kwartier wachten op assistentie bij het drinken van een glas melk. Tussen parkinsonstumpers met rollator en licht dementerende oude mensen. Die in de lift niet kunnen beslissen naar welke verdieping ze moeten of hun rolstoel botsend naar binnen ploeteren. Vrijwel elke avond dezelfde (enigszins obligate) vraag van de nachtzuster, die mij in bed takelt, “heeft u nog wat leuks gedaan vandaag?” Zoals de dagploeg mij rond 0730u wekt met “lekker geslapen?” (ik ben gestopt met vertellen dat ik soms drie keer keer per nacht een uur wakker lig door schokken en spasmen in mijn benen).

Licht deprimerend zijn de sleur en verveling. Verreweg de meeste bewoners van het tehuis doen weinig anders dan slapen en eten. Met tussendoor uitgebreide koffie of thee met snoeperij; wéér aan tafel (ik doe niet meer mee) met de praatjes over de (achter-) kleinkinderen, de oorlog, het weer en andere Open Deuren. Ze zijn 86, 98 of zelfs 102 lentes jong en een aantal van hen wacht eigenlijk op de dood. Voor mij zijn er goddank internet, mijn kortegolf-radio (heeft u een bakkie?), de vriendelijke en wereldse echtgenote van een bewoner die elke dag aan tafel zit en spelletjes als Wordfeud. Mijn snelheid van reageren bij dit spelletje moet af en toe wel schrikbarend zijn voor de meeste tegenstanders. Deze korte tekst ‘schrijf’ ik overigens met één vinger en zes of zeven fouten per regel. Steeds vaker raak ik abusievelijk de spatiebalk aan waardoor een getypte regel e r vaak zo u itz iet . Mijn goede vriend Fons heeft als oplossing vóór het losse toetsenbord van de laptop een glad balkje gemonteerd, waarop mijn pols rust. Mijn arm bezit namelijk nog slechts de spierkracht van een regenworm. Typen doe ik met één vinger. De linker arm is inmiddels volledig verlamd en de hand wordt dik.

Langzaam dringt het besef door dat ik niet meer tegen de zon kan. Op vakanties vroeger kon ik moeiteloos een middag strand, felle zon en frisse zee afwisselen, maar nu is het 'zonmaximum' al na 30 minuten bereikt. Mijn spieren (de aansturing ervan) worden door de warmte zodanig verzwakt, dat het vasthouden van een pen al een uitdaging is. Blijkbaar wordt mijn warmtehuishouding door de MS in de war geschopt. Vooralsnog is mijn huid heel snel gebruind, zodat ik er eigenlijk redelijk gezond uitzie.